ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT

Mijn autistische broer sprak nooit, maar toen deed hij iets waardoor ik in tranen uitbarstte

Ik dacht altijd dat ik stilte begreep. Opgroeien met Keane leert je dingen te lezen die de meeste mensen missen – een snelle blik, een frons in de kaak, de manier waarop hij zijn potloden op kleur en grootte uitlijnde voor zijn huiswerk. Je leert ook geduld, of je leert doen alsof. Want doen alsof is wat ons door het grootste deel van onze kindertijd heen heeft geholpen.

Keane kreeg de diagnose toen hij drie was. Ik was zes. Ik weet niet meer wanneer ze het ons vertelden, maar ik weet wel de verandering. Ons huis werd stiller. Mam werd moe. Pap werd boos om rare dingen, zoals het geluid van knisperende chipszakken of te luide tekenfilms. Ik werd goed in onzichtbaar zijn.

Maar Keane? Hij bleef hetzelfde. Zachtaardig. Teruggetrokken. Soms glimlachend, meestal naar de wolken of plafondventilatoren.

Hij praatte niet. Niet toen. Niet echt ooit.

Totdat hij dat wel deed.

1245
Alleen ter illustratie.

Het was dinsdag, wat betekende luiers wassen en restjes pasta eten en proberen niet te schreeuwen. Mijn baby, Owen, was net zes maanden en zat in een fase die ik alleen maar kon omschrijven als “een klein monstertje gevangen in een marshmallow”. Mijn man, Will, had langere diensten in het ziekenhuis gedraaid en ik hing aan een zijden draadje van koude koffie en mentale checklists. Keane zat, zoals gewoonlijk, in een hoek van de woonkamer, gebogen over zijn tablet, kleuren en vormen bij elkaar zoekend in een oneindige lus van stille orde.

We hadden Keane zes maanden geleden in huis genomen, vlak voordat Owen geboren werd. Onze ouders waren een paar jaar na elkaar overleden – mijn vader aan een beroerte, mijn moeder aan kanker – en na een lange en pijnlijke periode in een sociale huurwoning, waardoor hij zich meer dan ooit terugtrok, kon ik hem daar niet achterlaten. Hij zei niets toen ik ons ​​huis aanbood. Hij knikte slechts één keer, zijn ogen ontmoetten de mijne niet helemaal.

Het werkte, grotendeels. Keane eiste niets. Hij at wat ik maakte, vouwde zijn wasgoed op met frisse militaire hoekjes en speelde zijn spelletjes. Hij sprak niet, maar neuriede zachtjes en constant. In het begin werd ik er gek van. Nu merkte ik het nauwelijks meer.

Ik had Owen net neergelegd na zijn derde driftbui van die ochtend. Hij kreeg tandjes, had last van winderigheid, was misschien bezeten – ik wist het niet. Ik wist alleen dat ik tien minuten de tijd had om de week van mijn huid te wassen. Ik stapte onder de douche alsof het een hotelspa was en liet mezelf, even maar, doen alsof ik geen gerafelde snaar van een mens was.

Toen hoorde ik het. De schreeuw. Owens kreet: “Ik ga zeker dood.”

Paniek sloeg toe vóór de logica. Ik trok de shampoo uit mijn haar, gleed over de tegels en wierp mezelf de gang in.

vervolg op de volgende pagina

ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT

Leave a Comment